Als kattenverzorgster vervulde zij haar leven. Van jongs
af aan koesterde zij een diepe liefde voor deze harige, kleine en lieve
viervoeters. Het eigenzinnige karakter van de katten paste prima in haar
denkwijze over het leven. Geen vooropgestelde regels waar je je aan moest
houden. Nee, ongelimiteerd genieten van de vrijheid. Dat was haar motto.
Aan het huishouden hechtte ze geen waarde, dat stond onderaan het lijstje van dingen die
gedaan moesten worden. Dat de katten verhaarden vond ze niet erg, ze spaarde de
haren op. Van die haren spon ze garen wat ze gebruikte voor haar andere liefde:
breien.
Haar gehele garderobe bestond uit eigen gebreide truien,
vesten, jurken, omslagdoeken. Zelfs de handdoeken waren van wol. Het was warm,
werd niet snel vies en de kattenharen vielen niet op. Allemaal voordelen die
haar veel tijd uitspaarden met wassen, want een wasmachine had ze niet.
Voor haar huisje langs liep een kleine beek waar ze zich
’s ochtends in waste en waar ze bij hoge uitzondering een stofdoek
uitspoelde. Naast het bij elkaar vegen
van haar te maken garen, deed ze niets in huis.
De mensen uit het dorp vonden haar maar een rare
verschijning. Met haar gebreide gewaden, haar vette piekerige haar en haar half
vervallen gebit. Vaak werd ze uitgelachen, scholden kinderen haar uit en als ze
pech had werd er van alles naar haar toe gegooid. Nee, ze kwam er liever niet,
maar voor haar boodschappen moest ze wel. Vanaf haar huisje was het een kleine
2 kilometer lopen naar het dorp, dwars door de bossen heen. Tijdens deze
wandelingen bereidde ze zich al voor op haar aankomst. Wat stond haar nu weer
te wachten? Kwam ze ongedeerd weer terug? Ach, ze zou het wel zien. Ze moest
boodschappen hebben. Voor zichzelf, maar zeker ook voor de katten. De laatste
weken hadden zich meer poezebeesten gemeld en het voer ging er harder door dan
gepland.
Na een half uurtje kwam ze aan in het dorp. Gelukkig, het
was niet druk merkte ze op en liep snel naar de supermarkt. Daar wist ze in een
kwartier alle benodigde boodschappen in te slaan en naar buiten te gaan. En
daar stonden ze, het groepje wat haar al jaren treiterde. Verwende kinderen,
vond ze. Met hun jeans, hoge hakken, weelderige haren en geplamuurde gezichten.
Vol minachting keek ze naar de arrogante gezichten en zag hoe de eerste
scheldwoorden zich vormden. Ze sloot zich af, stelde zich voor dat ze in een
luchtbel liep en probeerde de kanonnade langs haar heen te laten glijden.
“Heks, feeks, lelijk wijf!” Ze hoorde het, schudde haar hoofd en liep door
alsof er niets aan de hand was. Het ritueel was weer begonnen. Ze wist al
precies hoe het zou gaan. Zij zou weer naar huis keren, maar tot aan de rand
van de stad zouden ze haar achtervolgen. Haar omcirkelen met de fiets, haar
bespugen en als ze pech had kreeg ze een of twee eieren naar haar gezicht
gegooid. Ze zuchtte eens diep en zette er flink de pas in. Voor ze er erg in
had, was ze al weer bij de rand van het bos.
Ze hoorde hoe het groepje omkeerde en haar nog wat nariep.
Eenmaal thuis pakte haar tassen uit en gaf haar grote
liefdes te eten. Na het uitdoen van haar jas voelde ze pas hoe koud het was in
huis. Ze pakte snel wat houtblokken en maakte een vuur in de houtkachel. Ze
ging in haar schommelstoel zitten, wreef in haar handen en nam een poes op
schoot. Ze vertelde haar dag en tranen liepen over haar gezicht. Zo kon het
niet langer, er moest iets gebeuren. Ze was het zat om zo getreiterd te worden.
In een hoekje wegkruipen was niet haar manier van omgaan met een tegenslag.
Nee, ze had er al meer in haar leven gehad en was er meer en meer door gevormd.
Een tegenslag was om aan te gaan. Om er tegen te knokken, om er zelf van te
groeien. En toch vroeg ze zich af wat ze hier mee moest. De hele avond zat ze
zo na te denken over haar plan. Want dat zou er komen. Na vandaag zou dit niet
weer gebeuren.
De volgende ochtend werd ze met een zere rug wakker. Ze
had de hele nacht doorgebracht voor de kachel. En ondanks de pijn voelde ze
zich gelukkiger dan anders. Ze had haar plan uitgedacht. Deze dag zou ze
gebruiken om voorbereidingen te treffen en het een en ander uit te zoeken. Het
idee van het uitvoeren bracht de grootste glimlach op haar gezicht die ze in
jaren had gehad. Ja, zo moest het gebeuren. Zo was het goed. Ze deed snel
brokken in alle voerbakken en ging aan de slag. Eerst de kleine logeerkamer
opruimen. Al het stof moest weggeveegd worden, lege dozen de kachel in en er
moest een stoel in komen te staan. Vol goede moed pakte ze haar bezem en begon neuriënd
te vegen. Het ging sneller dan ooit en tevreden
keek ze de opgeruimde kamer in. Ze zette er een stoel uit de eetkamer in en het
vertrek was klaar voor vannacht. Dan zou het gebeuren.
De rest van de dag was ze bezig om de kachel te voorzien
van brandstof en knuffelde ze links en rechts wat met haar miauwende
viervoetertjes. Ze genoot van de vogels, van de geuren buiten en voelde zich
vrij. Nog even en dan ging de zon onder. Dan zou ze zich klaar maken voor haar
vertrek naar het dorp. Ze pakte alvast haar donkergrijze omslagdoek en wachtte
tot ze de zon zag verdwijnen. Zo snel als ze kon liep ze naar het dorp en kwam
puffend bij de rand aan. Ze gunde zichzelf even rust op de boomstam die dwars
over het pad lag. Even op adem komen en observeren. Liep zij er al? De meest
arrogante tut uit het groepje? De ervaring leerde dat de groep zich verzamelde
bij de plaatselijke supermarkt om van daar uit samen de kroeg in te gaan. Een
voor een zouden ze aankomen. Ze had er maar een nodig om haar plan uit te
voeren.
Ze bleef turen, luisteren en zitten. Wachten was het
antwoord. Geduldig zijn en niets overhaasten. Dan zou het hele plan in het
water vallen. Ondertussen zag ze een grote stok liggen die haar leek te roepen.
Ze ging er op af, raapte hem op en stopte hem onder haar omslagdoek. Die had ze
nog nodig vanavond.
Op het moment dat ze alles bij elkaar had, zag ze dé meid
verschijnen. Lange weelderige haren, hoge laarzen en een korte rafelige
spijkerrok. Precies op tijd, mompelde ze. Langzaam trok ze de grote omslagdoek
over haar hoofd heen en bewoog zich in de schaduwen van de bomen naar de
bewuste jongedame toe. Haar hart bonsde in haar keel, maar ze moest doorzetten.
Het is nu of nooit! Zonder twijfel pakte ze geluidloos de stok haalde uit en
nog voor er een schreeuw gegeven kon worden, lag de meid bewusteloos op de
grond. Snel gooide ze de stok weg en sleurde haar mee het bos in. Het was een
zware tocht met dat meisje achter zich aan slepend, maar de adrenaline had haar
genoeg kracht gegeven deze te volbrengen.
Na ruim drie kwartier zat het meisje op de eetkamerstoel
in de logeerkamer. Ontkleed en met een prikkende wollen deken om zich heen. Ze
mocht het niet koud krijgen. Langzaam kwam ze bij van de klap op haar hoofd,
maar kon niet gewaarworden in welk huis ze zat of bij wie.
Het kattenvrouwtje had ondertussen haar tondeuse
opgesnord en kwam in haar omslagdoek de logeerkamer binnen. Haar gezicht bedekt
en met alleen een kaars ging ze op het meisje af. Die probeerde wat te zeggen,
maar een strook tape verhinderde dat. De tondeuse ging aan en pluk voor pluk zag
ze haar lange weelderige haren op de grond naast zich neervallen. Schudden met
haar hoofd had geen zin wist ze, want dan liep ze kans om ook nog eens een
flinke snee in haar hoofd te krijgen. Na een klein kwartier ging de tondeuse
uit, maar was het ritueel nog niet klaar. De wollen deken werd afgedaan en er
ontstond een branderig en pijnlijk gevoel op haar schouders. Er werd in haar
huid gekerfd: De heks is zij, laat haar vrij. Het duurde lang en op het moment
dat de pijn niet meer te dragen was en het meisje het bewustzijn dreigde te
verliezen, hield het kattenvrouwtje op. Ze maakte het meisje los en trapte haar
met de wollen deken en haar kleren naar buiten toe. Ze zei niets en keek het meisje na. Die
maakte zich snel uit de voeten, terwijl ze haar kale hoofd betastte.
Het kattenvrouwtje gaat sindsdien gekleed in haar wollen
kleren, maar wel met een weelderige bos haar en het groepje jongeren wat haar
treiterden heeft geen overtogen woord meer tegen haar gezegd. Zowel in haar
huis, als in het dorp was ze vrij.